NV#29 Jannemarie de Jonge

Rijksadviseur fysieke ruimte Jannemarie de Jonge verkent mogelijke toekomsten van ons Nederlandse landschap. Essentieel blijkt hoe we kijken naar ons landschapsgebruik, waarbij onze relatie tot ons bodem- en watersysteem centraal staat. Want dat is waar de natuur van afhankelijk is en datgene waar de mens gebruik van maakt: ons voedsel en biobased materialen. Wat is er nodig om de huidige disbalans tussen het landelijke en het stedelijke gebied te herstellen, zodat het landschapsgebruik bijdraagt aan een beter klimaat, biodiversiteit en ons algemeen welbevinden? 


Help je ons met meer Nieuw Voer? Met jouw eenmalige donatie of maandelijkse donaties via Petje.af/nieuwvoer help je mij meer onafhankelijk hoogwaardige verhalen van pioniers te maken. Alvast veel dank voor je steun en vertrouwen.

Het klimaat verandert zodanig dat de huidige manier waarop we met de aarde en water omgaan, onhoudbaar is. Alle keuzes en activiteiten van nu die invloed hebben op ons landschap, bepalen de veel langere toekomst. Daarom is landschapsontwerp essentieel.

Bouwen we huizen en beoefenen we landbouw en veeteelt op de juiste plekken? En hoe verhouden die plekken zich tot de snelheid van klimaatverandering? We weten dat de oceanen stijgen en het westen van Nederland onder water gaat komen. Vanaf welk moment gaan we verhuizen naar het oosten?

Balans stad en landbouw
Tweederde van ons land wordt gebruikt voor landbouw (dragers van cultuur en landschap) en een derde is bewoond. Stad en platteland moeten met elkaar in verhouding te staan. Wat de stad aan voedsel consumeert (dierlijk, plantaardig, algen, schimmels of bacteriën), moet gecompenseerd worden met landbouw die als klimaatbuffer en compensatie van footprint dienst doet. Het ruimtebeslag van het stedelijke gebied vereist dus een ruimtelijk beslag van het landelijke gebied. Hierbij gehanteerde kengetallen lijken uniform te zijn wereldwijd. Met andere woorden, elke stad draagt een verantwoordelijkheid voor het landbouwbeleid, lokaal én wereldwijd. 

Je ziet dat bij steden langzaam het besef doordringt dat ze niet zonder het landelijke gebied kunnen voor hun toekomstbestendigheid. Zo weten we inmiddels dat 25 procent van de biodiversiteit in de bodem zit. Een gezonde bodem neemt meer CO2 op, houdt meer water vast en zit vol met voldoende humus. Deze natuurlijke dempende schil/spons helpt bij de klimaatadaptatie en -mitigatie van steden, wanneer dat als stevige schil rond het stedelijke gebied ingebed is. Door de drang naar uitbreiding van het stedelijk gebied snijden steden zich dus met het oog op toekomstbestendigheid in de vingers. Dergelijke systeemvraagstukken vragen erom dat overheden een toekomstvisie formuleren over de rol van steden in het grotere plaatje. 

Bodemgebonden vs gebouwgebonden voedselproductie
Belangrijke onderdelen in ons landschap zijn bodemgebonden en gebouwgebonden productie zoals Jannemarie dat noemt. Een bodemgebonden landbouwsysteem werkt vanuit kennis over een regeneratief bodem- en watersysteem waar voedsel op geproduceerd kan blijven worden zonder afwenteling van in- of output naar andere landen.

Een gebouwgebonden landbouwsysteem is veel meer industriële voedselproductie die niet afhankelijk is van de bodem. Denk daarbij aan bijvoorbeeld kassen (waar niet meer in de vollegrond wordt geteeld, maar op glaswol), de intensieve veeteelt (het in korte tijd vergroten van de dierlijke eiwitten), de insectenteelt, de schimmelteelt en de labvlees. De industriële voedselproductie heeft wat te winnen door in slimmere systemen te gaan denken wat betreft input en output en dus circulariteit.

De term bioindustrie is eigenlijk vreemd, want er is niks biologisch aan deze industrie. Ooit waren dit kleinschalige bodemgebonden bedrijfsvoeringen, inmiddels is het een industrie die als doel heeft goedkoop dierlijke eiwitten van kippen, varkens, koeien in een zo kort mogelijke tijd (3-6 maanden) op te fokken en vervolgens te slachten. Voor de input is de bodemgebonden productie verplaatst naar bijvoorbeeld in Zuid-Amerika waar de soja wordt verbouwd voor het veevoer. 

Intensieve veeteelt samenvoegen op industrieterreinen 
Als je uitzoomt, ontdek je dat deze fabrieken voor industriële voedselproductie verspreid zitten over het gehele landelijke gebied. Het zou veel efficiënter zijn als die fabrieken geclusterd worden in enkele agroparken verspreid over Nederland. Dat maakt het mogelijk een enorme ketenbesparing te realiseren; naast het transport kun je ook een kwaliteitsslag maken rond uitstoot en dierenwelzijn. Te denken valt aan warmte aftappen van stallen (door een hoge dichtheid van dieren komt veel warmte vrij) en dat koppelen aan het energiesysteem. Of het ammoniak afvangen en als grondstof te gebruiken voor onder andere de bodemgebonden landbouw of de chemische industrie. 

Dieren produceren zoveel meer nuttige grondstoffen dan alleen de dierlijke eiwitten. Lees ter inspiratie eens het onderzoek van Christien Meinderstma
Interessant genoeg is de hoeveelheid mest vaak ongeveer 70% van de totale biomassa. Zit hier dan het nieuwe verdienmodel van de toekomst? Misschien is ammoniak wel hetgeen wat je wilt produceren en is wat vrijkomt bij het slachten van het dier alleen een bijproduct. Het vergt een andere manier van denken, samenwerken en innovatie van de gehele keten. 

Essentieel bij de transitie richting agroparken is dat we de industriële voedselproductie eerlijk gaan benoemen; dat het in essentie ook een circulaire kringloopindustrie is. Deze vorm van voedselproductie wordt aaibaar vermarkt terwijl het alles behalve diervriendelijk is. We produceren goedkoop vlees door dieren op te fokken in hoge dichtheden en vinden tegelijkertijd dierenwelzijn heel belangrijk. Als we ervoor kiezen om dit productievlees te eten in plaats van biologisch of grasgevoerd vlees, dan zou ook deze industriële vleesproductie aan de hoge standaard van dierenwelzijn en milieueisen moeten voldoen. Net zoals elke andere industriële productie.

Gemengde bedrijfsvoering en gebiedscoöperaties
Als je kijkt naar wat landelijk het beste is, dan blijken de gemengde bedrijfsvoeringen en gebiedscoöperaties voor een zoveel betere bodem en waterkwaliteit te zorgen. Idealiter voeren we het oude bedrijfsmodel weer in, maar wel in een nieuw jasje. Denk aan een weiland met zonnepanelen waar koeien onder door kunnen lopen en kunnen schuilen voor de zon, in plaats van platte zonnepanelen die de grond onbruikbaar maken voor andere toepassingen. Het gaat bij dergelijke verdienmodellen niet om het maximaliseren van de energieopbrengst, maar om het optimum vinden van voedsel- en energieproductie en een goed landschap. 

Een gebiedscoöperatie zorgt voor taakverdeling om de kringloop binnen een gebied rond te krijgen. Vroeger hadden we veel coöperaties. Die zijn ontstaan toen de markt en overheid het net als nu lieten afweten. We moeten het weer samen doen. 

Grootschalige buitengebied (her)inrichting 
De enorme systeemwijzigingen die nodig zijn, vragen om het samenkomen van wetenschap, ondernemingen, maatschappij, markt en beleid. Adaptatie, meervoudige waardecreatie, meerdere industrieën kunnen bedienen en als land gedeeltelijk zelfvoorzienend zijn, zijn sleuteltermen. 

Het lineaire denken moeten we naast ons neerleggen: een gewas wordt alleen voor voedsel geproduceerd en dat zet je op een bepaalde manier weg. Het nieuwe denken kijkt naar hoe voedselproductie ingezet kan worden voor meervoudige waardecreatie. 

Jannemarie pleit voor meer solidariteit met toekomstige generaties en wederkerigheid tussen stad en platteland. Hoe mooi zou het zijn als grote ondernemingen de verantwoording nemen voor het ommeland, waarbij de biologische én de menselijke maat teruggebracht worden.